Door: Meike S. (11) uit U.
[naam en woonplaats bij de redactie bekend]
Ik liep langs een prachtig oud bos. De stralen van de ondergaande zon beschenen de toppen van de grote dennen, aan de overkan van de rivier. Ik ging tegen de stam van een oude eik zitten om dit mooie tafereel te bekijken. Hoe mooi was dat, dat zonlicht op de al aanwezige herfstkleuren.
Toen ik daar zo, wat dromerig, zat te staren, viel mij oog op heel iets anders………. Daar in die brede rivier, o, hoe moet je dat nou vertellen, daar in die rivier lag een zak en uit die zak kwamen geluidjes. Toen ik de zak uit het water viste, bleek er een allerliefst jong hondje in te zitten, dat op doodgaan stond. Ik zou me voornemen, het hondje te verzorgen. En als het doodgaat, zei ik tegen mezelf, dan zal ik het mezelf nooit vergeven. Ik nam het hondje dus mee naar mijn boomhut. Mijn moeder wil namelijk geen honden.
Het hondje was een boxertje. Toen het hondje al een stuk beter was wist hij niet ander of ik was zijn baas en zijn moeder. Hij wou ook niet meer bij me weg. (Ik ben minstens de helft van de dag in m’n boomhut.)
Als ik eerlijk mag bekennen kan ik erg goed met dieren opschieten. Op een dag toen ik weer naar de boomhut liep lag het hondje onbeweeglijk onder de hut. Ik schrok me dood. Gelukkig was hij niet dood. Hij had twee ribben gekneusd en een poot gebroken. Een paar weken later was hij alweer een stuk beter. Ik had zijn pootje gespalkt. Ik had me voorgenomen de eigenaar op te zoeken en hem te vragen waarom hij dit gedaan had.
Na veel zoeken wist ik wie het was. Een zekere meneer Buideltje. Hij zei dat hij een weddenschap deed met zin vriend om zijn lievelingshondje. Hij had het verloren, en moest zijn hondje afstaan. Zijn vriend had hem toen in het water gegooid.
En toen kwam het mooiste… Ik mocht hem houden omdat ik hem gered had. We hebben nog erg veel beleefd maar dat vertel ik wel een andere keer. Tjuus.