In Nederland heb je, zoals in elk land, een hele hoop verkiezingen. Niet alleen de parlementsverkiezingen (aankomende woensdag) maar bijvoorbeeld ook de gemeenteraadsverkiezingen en de provinciale staten-verkiezingen. En die kiezen op hun beurt óók weer bestuurders (zoals de wethouders en de gedeputeerde staten, maar dat voert nu even te ver).
De Nederlandse Democratie
Maar hoe zit dat dan met al die onderdelen van ‘de overheid‘? Wat is het verschil tussen kabinet, regering, parlement, Eerste en Tweede Kamer? Moeilijk, moeilijk, die Nederlandse Democratie! We gaan een poging doen om het simpel uit te leggen. Dat is bijna niet mogelijk, maar we doen het toch. Eerst even een plaatje erbij:

bron: pzc-pics.blogspot.nl
Drie niveaus
In Nederland zijn er drie niveaus waarop bestuurd wordt: de gemeente, de provincie, en het hele land.
– In de gemeente zitten gemeenteraadsleden (die kiezen alle mensen die in die gemeente wonen), die weer wethouders kiezen.
– In de provincie wordt het volk vertegenwoordigd door de ‘Provinciale Staten’ (gekozen door alle mensen in die provincie) en die kiezen op hun beurt weer hun provinciale wettenmakers: de Gedeputeerde staten.
– En dan heb je nog het nationale niveau: heel Nederland. Dan mag iedereen die Nederlands burger is én boven de 18, kiezen, oftewel: stemmen. Joepie!
De Eerste en Tweede Kamer, oftewel: het Parlement
En wát kies je dan? Het parlement (of liever gezegd, het grootste deel daarvan: de Tweede Kamer). Daarom heet het ook: ‘Parlementsverkiezingen’. In het parlement (ook wel de ‘Staten-Generaal’ genoemd) vind je de Eerste en de Tweede kamer.
In de Tweede Kamer zitten kamerleden: wel 150 stuks. Die zitten op 150 stoelen, ‘zetels’ genaamd. De verdeling van die zetels (wie mag waar met z’n hoevelen zitten) is afhankelijk van de parlementsverkiezingen. Net een stoelendans! Als na de verkiezingen eenmaal bekend is wie waar zit, gaat de Tweede Kamer weer door met haar taken: debatteren ( = praten (en ruziën) over hoe het moet, wat anders moet) en voorstellen voor nieuwe wetten maken. Die voorstellen geven ze dan aan de ministers, die de wetten ter goedkeuring indienen.
In de Eerste Kamer zijn er maar 75 zetels. De mensen die daarop zitten, worden gekozen door Provinciale Staten: de door het volk gekozen bestuurders van alle provinciën. De Eerste kamer moet de tweede kamer controleren en de voorstellen voor de nieuwe en aangepaste wetten goedkeuren. Of niet: dan komt de wet er niet door en moeten de Tweede Kamerleden en de ministers weer verder debatteren.
Het Kabinet
We zijn er nog niet. In het parlement wordt na de verkiezingen de regering gevormd: dat is de partij die het grootst is (dus meer dan 50% van de zetels heeft). Is daarvoor geen enkele partij groot genoeg, gaan partijen kliekjes vormen: ze gaan samen proberen die 50% te halen. De partijen die samen die ‘coalitie’ vormen (een mooi woord voor samenwerken), mogen de ministers aanwijzen. De koning zet er dan zijn handtekening onder (dat dan wel weer). Dat geheel noemen ze de ‘regeringsformatie’. Al die ministers samen, dat is de ‘ministerraad‘.
Alle ministers hebben ook nog vice-ministers (vervangers): de staatssecretarissen. Als de minister ziek is of even niet kan, mag (moet) de staatssecretaris hem/haar vertegenwoordigen. Alleen mag die niet afstemmen: enkel meekletsen (debatteren). De ministers en de staatssecretarissen samen noemen ze het kabinet. Het kabinet heeft altijd de naam van de leiders van de regerende partijen. Op dit moment zijn dat dus nog de VVD en de PvdA; daarom heet dit kabinet ook het ‘kabinet-Rutte-Asscher’.
De Regering
De regering, dat is officeel het kabinet (alle aangewezen ministers van de ‘winnende’ partijen, maar níét de staatssecretarissen) samen met de koning. Maar de koning heeft vaak wel wat beters te doen dan in het Parlement te zitten. Bovendien zijn de bevoegdheden van de koning een aantal jaren geleden nog verder beperkt, dus eigenlijk speelt hij haast niet meer mee. Daarom wijst hij één opperhoofd aan: de minister-president, die voor hem de koninklijke besluiten mag nemen. Dan mogen de ministers zelf beslissen, zonder koning. Zoiets als: Als de koning van huis is, dansen de ministers op tafel.
Zo werkt dat dus. Een parlementaire democratie.
Simpel toch? Oh nee. Niet.
Saai? Ja, dat wel.
En nu maar afwachten hoe dat volgende Kabinet gaat heten. Misschien wel een Rutte-Klaver-Kabinet (Een RuK-Kabinet!? Whoops!!). Of een Krol-Asscher-Klaver Kabinet (Een KAK-Kabinet, ook al niet geweldig). Of een Wilders-in-z’n-Uppie-Kabinet (een Wuppie-Kabinet). Wie zal het zeggen. Jullie niet in ieder geval, want jullie mogen nog niet stemmen. Maar dan weet je nu tenminste alvast hoe het zit.
Dit is natuurlijk een versimpelde uitleg: in het echt is het allemaal nog veel moeilijker (wie kiest wat, wie doet wat, wie mag wat…). Mochten er dikke fouten in staan, of dingen die echt niet (meer) kloppen, geef dan een gil? Dan passen we het aan. We leren graag bij!